Positieve ruling voor asymmetrische verdeling uit liquidatiereserves

Als een vennootschap zowel natuurlijke personen als vennootschappen als aandeelhouder heeft, was het tot op heden doorgaans niet interessant om een liquidatiereserve aan te leggen. Onlangs werd er echter een 'positieve ruling' afgeleverd waarbij een asymmetrische verdeling uit de liquidatiereserves werd aanvaard.

Wat is een liquidatiereserve?

Onder bepaalde voorwaarden kunnen ‘kleine’ vennootschappen een liquidatiereserve aanleggen. Zie De liquidatiereserve - Op een fiscaalvriendelijke manier geld uit uw vennootschap halen.

Bij de uitkering van een dividend  aan een natuurlijke persoon is in de regel 30% roerende voorheffing verschuldigd. De betaling van een afzonderlijke aanslag van 10% bij het aanleggen van de liquidatiereserve, maakt een latere dividenduitkering mogelijk met toepassing van een verlaagd tarief in de roerende voorheffing:

  • 5% na een wachttijd van 5 jaar
    of
  • 0% bij vereffening

In de praktijk is de aanleg van liquidatiereserves echter alleen interessant voor aandeelhouders-natuurlijke personen en niet voor aandeelhouders-vennootschappen. Vennootschappen kunnen onder voorwaarden immers een vrijstelling van de inhouding van de roerende voorheffing krijgen. Waar dit niet het geval is, kunnen zij de ingehouden roerende voorheffing verrekenen met de vennootschapsbelasting. De afzonderlijke aanslag van 10% - betaald bij de aanleg van de liquidatiereserve - leidt voor de vennootschap dus niet tot een voordeel, maar zijn verloren kosten.

Oplossing: asymmetrische verdeling

Die verloren kosten kunt u oplossen door de aangelegde liquidatiereserves asymmetrisch uit te keren.

  • De toekenning van de aangelegde liquidatiereserves bij voorrang aan de natuurlijke personen
  • De toekenning uit de andere reserves aan de vennootschappen

In 2015 antwoordde de toenmalige minister van Financiën echter al op een parlementaire vraag dat een asymmetrische verdeling niet kon, aangezien elk dividend een identieke oorsprong moet hebben.

In 2016 kwam er bovendien een negatieve 'ruling' die stelde dat zo'n asymmetrische verdeling als fiscaal misbruik wordt aanzien. Hierbij werd opgeworpen dat de statuten van de uitkerende vennootschap deze asymmetrische verdeling niet hadden voorzien. De belastingplichtige kon bovendien ook geen andere, niet-fiscale motieven aangeven.

In 2019 werd het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) van kracht. Hierdoor kan men in de statuten onder meer een ongelijke verdeling in dividendrechten voorzien tussen verschillende soorten aandelen. In een bvba was dit voordien niet mogelijk.

Op basis van het WVV zou een asymmetrische verdeling van dividenden dus mogelijk moeten zijn, al bestond hierover heel wat twijfel in de fiscale praktijk. Onlangs werden er twee zeer gelijkaardige positieve 'rulings' gepubliceerd waarin de rulingcommissie het gebruik van de asymmetrische techniek erkent.

Situatie

De statuten van een BV worden aangepast aan het nieuwe WVV en er worden 2 soorten aandelen gecreëerd

  • A-aandelen in handen van natuurlijke personen
    De dividenduitkering wordt bij voorrang geput uit de liquidatiereserves van de vennootschap.
  • B-aandelen in handen van vennootschappen
    De dividenduitkering wordt bij voorrang geput uit andere reserves van de vennootschap.

Een aandeel A en een aandeel B geven elk recht op een gelijk bedrag aan dividenden.
Er waren in het verleden liquidatiereserves aangelegd door de betrokken vennootschap en de BV had op het moment van de aanvraag ook al een gemengd aandeelhouderschap.

Uitspraak rulingcommissie

De rulingcommissie bevestigt dat er geen sprake is van fiscaal misbruik.

  • De aanvrager maakt gebruik van de mogelijkheden die het nieuwe WVV met zich meebrengt.
  • Deze statutaire regeling heeft een economisch voordeel: bij een eventuele instap van nieuwe aandeelhouders met verschillende hoedanigheden (natuurlijke personen versus vennootschappen) kan een discussie over de waardering van de aandelen van de vennootschap, specifiek naar aanleiding van aanwezige liquidatiereserves, worden vermeden. Het wordt met de modulering van de winstrechten immers eenvoudiger om het gemengd aandeelhouderschap van de vennootschap te beheren. Dit komt ten goede aan de coherentie van de belangen van de verschillende aandeelhouders en aan de continuïteit – ook op lange termijn – van de vennootschap, zeker met het oog op een eventuele instap van nieuwe aandeelhouders.

Het feit dat er in het verleden al liquidatiereserves werden aangelegd, vormt hier dus geen beletsel.

Conclusie

Wij begrijpen hieruit dat de rulingcommissie aanvaardt dat een liquidatiereserve in een vennootschap een hinderpaal kan vormen, indien men in de toekomst het aandeelhouderschap wil openstellen voor nieuwe aandeelhouders. Dit motief is dus mogelijk voldoende om de statutenwijziging te rechtvaardigen, zodat er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik.

Wij merken op dat de 10% afzonderlijke heffing die bij de aanleg van de liquidatiereserve wordt betaald, de uitkeerbare reserves van de vennootschap doet dalen. Als de reserve vervolgens wordt uitgekeerd, zal in principe dus ook de aandeelhouder-vennootschap hierdoor minder dividend ontvangen. Discussies tussen aandeelhouders over de vraag of al dan niet liquidatiereserves moeten worden aangelegd, zijn dus niet van de baan.

Bronnen

  • Voorafgaande beslissing 2021.0601 d.d. 17 augustus 2021
  • Voorafgaande beslissing 2021.0602 d.d. 24 augustus 2021

Nog vragen?

Neem dan zeker contact op met uw private banker of wealth manager.

Maak kennis met KBC Private Banking & Wealth
Inschrijven op onze nieuwsbrief

Auteur

U mag dit nieuwsbericht niet beschouwen als een beleggingsaanbeveling of als advies.