Er liep iets mis. De pagina is tijdelijk onbeschikbaar.

Zomerakkoord brengt wijzigingen aan gunstregimes voor dividenduitkeringen

Als een vennootschap dividenden uitkeert aan haar aandeelhouders-natuurlijke personen, is daarop in principe 30% roerende voorheffing van toepassing. Via het VVPRbis-regime of via de aanleg van liquidatiereserves kan deze belastingdruk onder bepaalde voorwaarden verminderd worden. Wij gaan verder in op de wijzigingen die zeer recent officieel van kracht zijn geworden.

1. Liquidatiereserve

Bij aanleg van een liquidatiereserve is er een extra heffing van 10% vennootschapsbelasting verschuldigd op het bedrag van de reserve. Na een wachttermijn van 5 jaar kan een uitkering aan 5% roerende voorheffing plaatsvinden. De totale belastingdruk komt dan bij uitkering op 13,64% (zie voorbeeld).

1.1 Aanleg liquidatiereserve vanaf 1 januari 2026

Voor de uitkering van de liquidatiereserves die vanaf 1 januari 2026 worden aangelegd, wordt de wachttermijn teruggebracht tot 3 jaar. De roerende voorheffing bij uitkering van de reserve na deze wachttermijn, wordt verhoogd naar 6,5%. De totale effectieve belastingdruk bij uitkering komt hiermee net zoals bij VVPRbis op 15%.

Aandeelhouders zullen dus minder lang moeten wachten op hun liquidatiereserves, maar de totale belastingdruk zal wel hoger liggen. De regimes van VVPRbis en liquidatiereserves worden op deze manier maximaal geharmoniseerd.

1.2 Aanleg liquidatiereserve voor 1 januari 2026

Voor liquidatiereserves die aangelegd werden voor 1 januari 2026 en die worden uitgekeerd vanaf 29 juli 2025, kan er gekozen worden om slechts een wachttermijn van 3 jaar te respecteren (in plaats van 5 jaar). In dat geval zal er wel 6,5% roerende voorheffing betaald moeten worden bij uitkering (in plaats van 5% als er 5 jaar zou gewacht worden). Als u bijvoorbeeld tijdens de jaarvergadering van mei 2026 met betrekking tot het boekjaar dat afsluit op 31 december 2025 zou beslissen om een liquidatiereserve aan te leggen, dan zult u voor de uitkering van deze reserve de keuze hebben tussen een wachttermijn van 3 jaar of een wachttermijn van 5 jaar. Deze liquidatiereserve werd namelijk aangelegd voor 1 januari 2026.

Ondernemers zullen voor wat betreft reeds aangelegde liquidatiereserves goed moeten afwegen wat het voordeligst is in hun specifieke situatie: onmiddellijk uitkeren aan 6,5% (als men liquidatiereserves heeft die 3 of 4 jaar geleden aangelegd zijn) of wachten tot de termijn van 5 jaar afgelopen is en dan uitkeren aan 5%. Daarbij spelen heel wat factoren mee: hoe snel en waarvoor men geld privé nodig heeft, welke alternatieve financieringsmogelijkheden er in het privaat vermogen zijn, ... Let wel dat bij de uitkering van liquidatiereserves een FIFO-principe (first in, first out) geldt. Als u beslist om liquidatiereserves sneller dan voorzien uit te keren, betaalt u 6,5% op de oudste reserves. Die kunt u binnen enkele maanden mogelijk uitkeren aan (slechts) 5% roerende voorheffing.

Voorbeeld:
In het boekjaar dat eindigt op 31 december 2025:

  • kan de aangelegde liquidatiereserve over het boekjaar 2019 worden uitgekeerd aan een roerende voorheffing van 5% (5 jaar bewaren is in orde).
  • Kan de liquidatiereserve over het boekjaar 2020 worden uitgekeerd aan een roerende voorheffing van 6,5% vanaf 1 juli 2025 (meer dan 3 jaar bewaren is in orde).
  • Kan de liquidatiereserve over het boekjaar 2021 worden uitgekeerd aan een roerende voorheffing van 6,5% vanaf 1 juli 2025 (meer dan 3 jaar bewaren is in orde).

Er kunnen dus liquidatiereserves aangelegd in 3 verschillende boekjaren worden uitgekeerd in 2025 tegen het gunstigere tarief van 5% of 6,5% roerende voorheffing.

Merk op dat:

  • Voor liquidatiereserves die vanaf januari 2026 worden aangelegd, uitkeringen binnen de wachttermijn van 3 jaar steeds belast zullen worden aan het standaard tarief voor roerende voorheffing van 30%, bovenop de reeds betaalde belasting van 10%. Vandaag is bij een uitkering binnen de wachttermijn een tarief van 20% van toepassing. Dat blijft het geval voor de voortijdige uitkering van de ‘oude liquidatiereserves’. Dat betekent dat voor deze reserves 3 mogelijke tarieven van toepassing zijn: 5% na 5 jaar, 6,5% na 3 jaar of 20% bij een uitkering minder dan 3 jaar na de aanleg.
  • Bij vereffening van de vennootschap kunnen liquidatiereserves nog steeds belastingvrij uitgekeerd worden. De mogelijkheid blijft dus bestaan om via liquidatiereserves te vereffenen tegen een totale belastingdruk van 9,09% (zie voorbeeld).
Voorbeeld

2. VVPR bis

Via VVPRbis kunnen er vanaf het derde boekjaar na het boekjaar van de oprichting van de vennootschap (of kapitaalverhoging), dividenden uitgekeerd worden met de toepassing van 15% roerende voorheffing.

Enkel het tarief voor dividenden die worden uitgekeerd tijdens de wachttermijn is gewijzigd. De andere voorwaarden zijn niet gewijzigd (bijvoorbeeld enkel nieuwe aandelen uitgegeven vanaf 1 juli 2013 voor de oprichting of een kapitaalverhoging komen in aanmerking).

Op dividenden van aandelen die voldoen aan de voorwaarden van het VVPRbis-regime zijn vandaag volgende tarieven voor de roerende voorheffing van toepassing:

  • 30% bij uitkering van winsten over het boekjaar van oprichting (of van kapitaalverhoging) en over het daaropvolgende boekjaar
  • 20% bij uitkering van winsten over het tweede boekjaar na dat van de oprichting (of kapitaalverhoging)
  • 15% bij uitkering van winsten over het derde boekjaar na dat van de oprichting (of kapitaalverhoging) en over alle daaropvolgende boekjaren.

Het tarief van 20% is afgeschaft voor inbrengen na 31 december 2025, waardoor enkel het standaard tarief van 30% en het gunsttarief van 15% overblijft.

3. Besluit

Het is duidelijk dat de wetgever de periodieke uitkering van aangelegde liquidatiereserves en de VVPRbis-dividenden wil belasten aan hetzelfde tarief van 15%.

Vennootschappen die voldoen aan de voorwaarden van VVPRbis hebben een streepje voor bij periodieke dividenduitkeringen aangezien zij na een eenmalige wachttermijn meteen dividenden zullen kunnen uitkeren aan 15% roerende voorheffing. Via de aanleg van liquidatiereserves zal het dividend finaal ook aan 15% belast worden, maar zal er wel telkens (na de 'voorfinanciering' van de 9,09%) een wachttermijn van 3 jaar van toepassing zijn. Bepaalde vennootschappen voldoen niet aan de voorwaarden van VVPRbis, maar hebben potentieel wel de mogelijkheid om een liquidatiereserve aan te leggen.

Vennootschappen die op relatief korte termijn zullen worden vereffend, zullen nog steeds fiscaal voordeliger uitkomen via de aanleg van een liquidatiereserve (uitkering aan 9,09%) dan wanneer ze dividenden uitkeren onder VVPRbis (15%). Liquidatiebonussen zijn uitdrukkelijk uitgesloten van VVPRbis.

Op de vraag of het interessant is om gebruik te maken van de mogelijkheid om de aangelegde liquidatiereserve uit te keren na 3 jaar (aan 6,5%) of na 5 jaar (aan 5%) valt geen eenduidig antwoord te geven. Elke situatie moet individueel worden bekeken:

  • Vennootschappen die op relatief korte termijn zouden worden vereffend, kunnen beter de aangelegde reserves niet uitkeren (aan 6,5%) aangezien zij deze in geval van vereffening vrij van enige belasting kunnen ontvangen. Wij denken in dit geval aan de vennootschappen die niet verkoopbaar zijn bij stopzetting van de activiteiten (managementvennootschappen, sommige vrije beroepers, ...).
  • Bij liquidatiereserves die werden aangelegd voor 31 december 2025 en waarbij de wachttermijn van 3 jaar is voldaan, kan het volgens ons in veel gevallen interessant zijn om deze uit te keren, ook al is dit fiscaal iets duurder (6,5% in plaats van 5%), dan te wachten tot de wachttermijn van 5 jaar is verstreken. U kunt er bijvoorbeeld sneller mee gaan beleggen, privé-uitgaven doen, lening terugbetalen, … Er moet echter ook rekening worden gehouden met het FIFO-principe. Stel dat er een groot bedrag aan liquidatiereserves vanaf 1 januari 2026 voldoet aan de wachttermijn van 5 jaar (en dan uitkeerbaar is aan 5%), dan lijkt het ons niet aangewezen om deze vandaag al uit te keren (aan 6,5%) aangezien er slechts nog 5 maanden moet worden gewacht.
  • De aangekondigde meerwaardebelasting voor natuurlijke personen kan in bepaalde gevallen ook meespelen. Er zou namelijk een ‘foto’ worden getrokken van de waarde van de aandelen op 31 december 2025 en dit om de toekomstige meerwaarde te gaan bepalen. Als u liquidatiereserves uitkeert zal dit in vele gevallen een negatieve invloed hebben op de waardering op 31 december 2025, zodat de toekomstige meerwaarde groter zal zijn. Voor vennootschappen die niet worden verkocht (zoals managementvennootschappen) is dit niet relevant. Natuurlijke personen die meer dan 20% van de aandelen bezitten (‘aanmerkelijk belang’) zouden kunnen genieten van een vrijstelling op de eerste schijf van 1.000.000 euro aan meerwaarde, zodat dit in veel situaties voor hen ook geen aandachtspunt zal zijn.

Alles hangt dus af van uw individuele situatie om een onderbouwde keuze te maken in dit verband.

Hebt u hierover vragen?
Contacteer uw private banker of wealth manager.

Maak kennis met KBC Private Banking & Wealth
Inschrijven op onze nieuwsbrief

U mag dit nieuwsbericht niet beschouwen als een beleggingsaanbeveling of als advies.