c warning
Er liep iets mis. De pagina is tijdelijk onbeschikbaar.

Arizona-regeerakkoord: concrete uitwerking van de fiscale plannen voor beleggers

Update 23-07-2025

In deze bijdrage gaan we dieper in op de verdere uitwerking van de fiscale plannen voor de beleggers, zowel particulieren als ondernemers.

Voor de particuliere belegger

Voor de ondernemer

Als een vennootschap dividenden uitkeert aan haar aandeelhouders-natuurlijke personen, is daarop in principe 30% roerende voorheffing van toepassing. Via VVPRbis (zie hieronder) en liquidatiereserves kan deze belastingdruk onder bepaalde voorwaarden gereduceerd worden.

Bij aanleg van een liquidatiereserve is er een extra heffing van 10% vennootschapsbelasting verschuldigd op het bedrag van de reserve. Na een wachttermijn van 5 jaar kan een uitkering aan 5% roerende voorheffing plaatsvinden. De totale belastingdruk komt dan bij uitkering op 13,64% (zie voorbeeld).

Voor de uitkering van de liquidatiereserves die vanaf 1 januari 2026 worden aangelegd, wordt de wachttermijn teruggebracht tot 3 jaar. De roerende voorheffing bij uitkering van de reserve na deze wachttermijn, wordt verhoogd naar 6,5%. De totale effectieve belastingdruk bij uitkering komt hiermee net zoals bij VVPRbis op 15%.

Aandeelhouders zullen dus minder lang moeten wachten op hun liquidatiereserves, maar de totale belastingdruk zal wel hoger liggen. De regimes van VVPRbis en liquidatiereserves worden op deze manier maximaal geharmoniseerd.

Voor liquidatiereserves die aangelegd werden voor 1 januari 2026 en die worden uitgekeerd vanaf de publicatiedatum van de Programmawet in het Belgisch Staatsblad, kan er gekozen worden om slechts een wachttermijn van 3 jaar te respecteren (in plaats van 5 jaar). In dat geval zal er wel 6,5% roerende voorheffing betaald moeten worden bij uitkering (in plaats van 5% als er 5 jaar zou gewacht worden). Als je tijdens de jaarvergadering van mei 2026 met betrekking tot het boekjaar dat afsluit op 31 december 2025 zou besluiten om een liquidatiereserve aan te leggen, zal je voor de uitkering van deze reserve de keuze hebben tussen een wachttermijn van 3 jaar of een wachttermijn van 5 jaar. Deze liquidatiereserve werd immers nog aangelegd voor 1 januari 2026.

Voor in het verleden aangelegde liquidatiereserves kan in het boekjaar dat eindigt op 31 december 2025:

  • De liquidatiereserve over het boekjaar 2019 en vorige jaren, worden uitgekeerd aan een roerende voorheffing van 5% (5 jaar behoud is voldaan)
  • De liquidatiereserve over het boekjaar 2020 worden uitgekeerd aan een roerende voorheffing van 6,5% vanaf publicatiedatum (meer dan 3 jaar behoud is voldaan)
  • De liquidatiereserve over het boekjaar 2021 worden uitgekeerd aan een roerende voorheffing van 6,5% vanaf publicatiedatum (meer dan 3 jaar behoud is voldaan)

Liquidatiereserves die werden aangelegd in 3 verschillende boekjaren kunnen dus worden uitgekeerd in 2025 tegen het gunstigere tarief van 5% of 6,5% roerende voorheffing.

Ondernemers zullen voor wat betreft reeds aangelegde liquidatiereserves goed moeten afwegen wat het voordeligst is in hun specifieke situatie: onmiddellijk uitkeren aan 6,5% (als men liquidatiereserves heeft die 3 of 4 jaar geleden aangelegd zijn) of wachten tot de termijn van 5 jaar afgelopen is en dan uitkeren aan 5%. Daarbij spelen heel wat factoren mee: hoe snel en waarvoor men geld privé nodig heeft, welke alternatieve financieringsmogelijkheden er in het privaat vermogen zijn enzovoort. Let wel dat bij de uitkering van liquidatiereserves een FIFO-principe (first in, first out) geldt. Als je beslist om liquidatiereserves sneller dan voorzien uit te keren, betaal je 6,5% op de oudste reserves. Die kun je binnen enkele maanden mogelijk uitkeren aan (slechts) 5% roerende voorheffing.

Merk op dat:

  • Voor liquidatiereserves die vanaf januari 2026 worden aangelegd, uitkeringen binnen de wachttermijn van 3 jaar steeds belast zullen worden aan het standaard tarief roerende voorheffing van 30%, bovenop de reeds betaalde belasting van 10%. Vandaag is bij een uitkering binnen de wachttermijn een tarief van 20% van toepassing. Dat blijft het geval voor de voortijdige uitkering van de ‘oude liquidatiereserves’. Dat betekent dat voor deze reserves 3 mogelijke tarieven van toepassing zijn: 5% na 5 jaar, 6,5% na 3 jaar of 20% bij een uitkering minder dan 3 jaar na de aanleg.
  • Bij vereffening van de vennootschap kunnen liquidatiereserves nog steeds belastingvrij uitgekeerd worden. De mogelijkheid blijft dus bestaan om via liquidatiereserves te vereffenen tegen een totale belastingdruk van 9,09% (zie voorbeeld).
Voorbeeld

Via VVPRbis kunnen er vanaf het derde boekjaar na het boekjaar van de oprichting van de vennootschap (of kapitaalverhoging), dividenden uitgekeerd worden met toepassing van 15% roerende voorheffing.

De programmawet schaft het tarief van 20% af voor inbrengen na 31 december 2025, waardoor enkel het standaard tarief van 30% en het gunsttarief van 15% overblijft:

  • 30% bij uitkering van winsten over het boekjaar van oprichting (of van kapitaalverhoging) en over de daaropvolgende 2 boekjaren
  • 15% bij uitkering van winsten over het derde boekjaar na dat van de oprichting (of kapitaalverhoging) en over alle daaropvolgende boekjaren

Wanneer een Belgische vennootschap dividenden ontvangt van een andere vennootschap, dan kan dat dividend vrijgesteld worden van Belgische vennootschapsbelasting door toepassing van de zogenaamde 'definitief belaste inkomsten-aftrek' (DBI-aftrek). Daarvoor moet aan deze 3 voorwaarden samen voldaan worden op het ogenblik dat het dividend wordt toegekend:

  • De taxatievoorwaarde houdt in dat de ontvangen dividenden betrekking moeten hebben op 'goede' aandelen. Dat zijn aandelen in vennootschappen die in het land waarin zij zijn gevestigd 'normaal' (en dus 'definitief') worden belast op hun winst. Wordt de uitkerende vennootschap nauwelijks of niet belast op haar winst in het land waarin zij is gevestigd (zoals in een belastingparadijs), dan kan het ontvangen dividend niet worden vrijgesteld.
  • De permanentievoorwaarde houdt in dat de ontvangen dividenden betrekking moeten hebben op aandelen die gedurende een ononderbroken periode van ten minste 1 jaar in volle eigendom worden gehouden.
  • De participatievoorwaarde houdt in dat de vennootschap die de dividenden ontvangt, ten minste 10% van het kapitaal van de uitkerende vennootschap bezit óf kapitaal met een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 euro. 

De programmawet zal de participatievoorwaarde wijzigen (lees: verstrengen). Als de ontvangende vennootschap minder dan 10% in het kapitaal bezit, zal de minimale aanschaffingswaarde van 2.500.000 euro behouden blijven. De optrekking tot 4.000.000 euro uit het regeerakkoord is dus niet behouden. Als de verkrijger een grote vennootschap is, zal een deelname van minder dan 10% vanaf aanslagjaar 2026 bijkomend de aard van 'financieel vast actief' moeten hebben om voor de DBI-aftrek in aanmerking te komen.

Voor het begrip 'financiële vaste activa' wordt verwezen naar de betekenis die eraan wordt gegeven door de boekhoudwetgeving. Dat impliceert dat de aangehouden aandelen moeten geboekt worden onder 'deelnemingen in verbonden entiteiten', 'deelnemingen in vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat' ofwel 'deelnemingen in andere financiële vaste activa'. Een boeking onder deze posten veronderstelt dat de onderneming een duurzame en specifieke band met de onderneming waarin ze belegt wil hebben en de belegging dus niet puur als een investering ziet.

Aangezien de voorwaarden voor de DBI-aftrek en de vrijstelling van meerwaarden op aandelen in de vennootschapsbelasting gelijklopen, is er voor grote vennootschappen een bijkomend gevolg. Meerwaarden op aandelen zullen ook enkel nog kunnen vrijgesteld worden (bij participaties kleiner dan 10% en behalve enkele specifieke uitzonderingen) als de aanschafwaarde van de aandelen minstens 2,5 miljoen euro bedraagt én deze geboekt zijn als financieel vast actief.

Deze verstrengde participatievoorwaarde is reeds van toepassing vanaf het  aanslagjaar 2026! Wijzigingen die vanaf 3 februari 2025 aan de afsluitingsdatum van het boekjaar werden aangebracht worden niet aanvaard, tenzij men kan aantonen dat deze wijziging is ingegeven vanuit economische (lees : niet-fiscale) overwegingen.

Voor kleine vennootschappen wijzigen de voorwaarden voor DBI-aftrek en meerwaardevrijstelling op aandelen niet. Een vennootschap is klein wanneer ze op balansdatum niet meer dan 1 van volgende criteria overschrijdt:

  • Jaargemiddelde van het personeelbestand: 50
  • Jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde: 11.250.000 euro
  • Balanstotaal: 6.000.000 euro

Een overschrijding van meer dan 1 van de criteria zal slechts gevolgen hebben als die zich gedurende 2 opeenvolgende boekjaren voordoet. Opgelet, bij de beoordeling van de criteria moet niet enkel rekening worden gehouden met de gegevens van de vennootschap zelf maar ook met zogenaamde ‘verbonden vennootschappen’.
 

De aangekondigde wijzigingen met betrekking tot DBI-beveks zijn opgenomen in de ontwerpwet en zijn nog niet definitief. We berichten hierover zodra we meer nieuws hebben.

Je mag dit nieuwsbericht niet beschouwen als een beleggingsaanbeveling of als advies.