
Arizona-regering bereikt akkoord over de meerwaardebelasting
De Arizona-regering bereikte op 30 juni eindelijk een akkoord over de zogenaamde solidariteitsbijdrage of meerwaardebelasting.
Dit akkoord moet het wetgevend proces nog doorlopen. We geven hieronder de al bekende krijtlijnen mee, onder meer op basis van wat Minister Jambon verklaarde in de Kamercommissie Financiën en op de persconferentie van 2 juli.
Hoe de nieuwe meerwaardebelasting er definitief zal uitzien, zal van de finale teksten afhangen. De stemming van de wet wordt maar in het najaar verwacht. De onderstaande informatie wordt dan ook onder voorbehoud verstrekt.
Voor de particuliere belegger
De meerwaardebelasting is een nieuwe taks van 10% die vanaf 1 januari 2026 van toepassing zal zijn op gerealiseerde meerwaarden op verkopen van financiële activa (zoals aandelen, obligaties, fondsen, spaar- en beleggingsverzekeringen, ...).
De taks zal enerzijds van toepassing zijn op natuurlijke personen die in België onderworpen zijn aan de personenbelasting, anderzijds op bepaalde rechtspersonen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting. Het gaat dan vooral over vzw’s, stichtingen en private stichtingen. Er zou wel een uitzondering voorzien worden voor vzw’s die fiscaal aftrekbare giften kunnen ontvangen.
Niet-inwoners zijn niet onderworpen aan deze nieuwe taks.
Voorbeeld
Je woont permanent in Frankrijk en dient daar ook je belastingaangifte in. Je houdt je beleggingen in België aan en bij de verkoop van bepaalde aandelen realiseer je een meerwaarde. Je zal geen meerwaardebelasting betalen onder de nieuwe maatregel.
Meerwaarden die gerealiseerd worden door een vennootschap, vallen buiten het toepassingsgebied.
Onder financiële activa wordt een zeer ruim scala aan financiële producten begrepen zoals aandelen, obligaties, fondsen, opties, trackers, ETF’n, warrants, spaar- en beleggingsverzekeringen tak 21 en tak 23, … Ook crypto-assets zullen hieronder begrepen worden. Het gaat over zowel Belgische als buitenlandse activa. Of de activa al dan niet beursgenoteerd zijn is niet relevant. Voor niet-beursgenoteerde activa zal een waardebepaling moeten gebeuren volgens de methodiek die de wet voorziet.
Groepsverzekeringen en andere contracten binnen de tweede pensioenpijler, evenals pensioensparen en langetermijnsparen, vallen buiten het toepassingsgebied van de meerwaardebelasting.
Aangezien sommige bancaire fondsen al onderhevig zijn aan een bepaalde ‘meerwaardebelasting’, namelijk de Reynderstaks, is het de vraag hoe de meerwaardebelasting nog moet berekend worden bij de verkoop van fondsen waarop deze Reynderstaks ook van toepassing is. Op dit moment is dat nog niet duidelijk. De Reynderstaks blijft volledig behouden.
In principe wordt de meerwaarde berekend door het verschil te maken tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs. Aangezien de nieuwe bepaling maar in voege gaat vanaf 1 januari 2026, zal enkel rekening worden gehouden met meerwaarden die vanaf die datum zijn ontstaan. Historische meerwaarden vallen dus niet onder de belasting. Voor de bepaling van de meerwaarde wordt gekeken naar de waarde van het actief op 31 december 2025 (de zogenaamde ‘foto’).
Voorbeeld
Je kocht in 2023 een aandeel aan 100 euro en verkoopt dit op 15 september 2026 aan 150 euro. Economisch gezien realiseer je dus een meerwaarde van 50 euro. De koers van dit aandeel op 31 december 2025 bedraagt echter 120 euro. In dat geval betaalt u slechts 10% op 30 euro (150 – 120).
Als je een aandeel hebt gekocht voor 31 december 2025 aan een hogere prijs dan de waarde op de foto, zal je deze hogere aankoopprijs in rekening mogen brengen in plaats van de waarde op de foto. Welke bewijsstukken je daarvoor moet aanleveren is nog niet bekend. Deze mogelijkheid geldt echter maar tot 31 december 2030. Voor transacties die na deze datum plaats vinden, zal steeds de waarde op de foto op 31 december 2025 gehanteerd moeten worden.
Voorbeeld
Je kocht een aandeel in 2023 aan 150 euro. De koers op 31 december 2025 bedraagt 120 euro (de ‘foto’). Je verkoopt dit aandeel op 15 september 2026 aan 125 euro . Aangezien de belastbare grondslag in principe wordt bepaald door de het verschil te maken tussen de verkoopwaarde en de waarde op de foto op 31 december 2025, zou er een heffing van 10% moeten worden toegepast op 5 euro. Nochtans realiseerde je geen daadwerkelijke meerwaarde, aangezien je het aandeel duurder kocht dan verkocht. Tot 31 december 2030 kun je de werkelijke, historische aankoopprijs in rekening brengen.
Aangezien de beurs volatiel is, is het perfect mogelijk dat je naast meerwaarden in een bepaald jaar ook minderwaarden realiseert. Deze minderwaarden kun je in mindering brengen van de meerwaarden die je in datzelfde jaar hebt gerealiseerd.
Voorbeeld
In 2027 realiseer je een totale meerwaarde van 25.000 euro door de verkoop van verschillende beleggingen. Je verkoopt in datzelfde jaar ook een aantal beleggingen waarop je 3.000 euro verlies realiseert. De netto belastbare meerwaarde bedraagt dan 25.000 – 3.000 = 22.000 euro (abstractie makend van de vrijstelling).
De wet zal voorzien dat elke belastingplichtige een vrijstelling geniet van 10.000 euro, die jaarlijks zal geïndexeerd worden. Deze vrijstelling zal via de eigen aangifte moeten gevraagd worden.
Er wordt in een systeem van (beperkte) overdraagbaarheid van de vrijstelling voorzien. Per jaar dat je geen gebruik maakt van (een gedeelte van) deze vrijstelling kun je 1.000 euro (of een deel) overdragen naar een volgend jaar, met een maximum van 5 jaar. Op die manier zou een maximale vrijstelling van 15.000 euro per belastingplichtige kunnen bereikt worden. Dit betekent dat een gehuwd koppel uiteindelijk een gezamenlijke vrijstelling van 30.000 euro zou kunnen genieten als ze de overdracht maximaal gebruiken (in de hypothese dat hun beleggingen deel uitmaken van hun gemeenschappelijk vermogen).
Voorbeeld
Je hebt in 2026 geen beleggingen verkocht. Je kunt in 2027 gebruik maken van een vrijstelling van 11.000 euro. Als je in 2027 beleggingen verkoopt met een totale meerwaarde van 10.600 euro, dan zal je geen meerwaardebelasting moeten betalen in het jaar 2027.
In principe zullen de financiële instellingen instaan voor de inhouding van de meerwaardebelasting van 10%, behalve voor meerwaarden gerealiseerd op bepaalde activa zoals crypto-assets, deviezen, …
Voor vzw’s en stichtingen geldt het systeem van de inhouding aan de bron niet maar wordt de betaling van de meerwaardebelasting rechtstreeks geregeld via de aangifte van de rechtspersonen belasting.
Voorbeeld
Je verkoopt in januari 2027 aandelen met een meerwaarde van 9.000 euro. Je financiële instelling zal hierop 900 euro meerwaardebelasting inhouden en zelf (anoniem) doorstorten naar de fiscus. Aangezien je gebruik kunt maken van de vrijstelling van 10.000 euro, kun je in je aangifte inkomstenjaar 2027 – aanslagjaar 2028 deze meerwaarde aangeven om de betaalde belasting van 900 euro te recupereren. De terugbetaling van dit bedrag zal echter maar ten vroegste eind 2028 of in de loop van 2029 gebeuren, waardoor je in de praktijk toch gedurende een tweetal jaar de belasting moet voorfinancieren.
Om de voorfinanciering te vermijden zou de wetgever een mogelijkheid tot 'opt out' voorzien. Daarbij zal je aan je financiële instelling kunnen laten weten dat je geen inhouding aan de bron wenst en dat je zelf de nodige gegevens zal vermelden in je eigen aangifte. In deze aangifte kun je ook de gerealiseerde minderwaarden verrekenen en wordt de vrijstelling toegepast.
Aangezien de fiscus je aangifte moet kunnen controleren, zal je financiële instelling de nodige gegevens moeten doorgeven aan de fiscus (‘ficheverplichting’). Welke gegevens dit precies zullen zijn, is nog niet duidelijk.
Voor effecten die je in het buitenland aanhoudt, zal je de gerealiseerde meerwaarden zelf moeten aangeven in je eigen aangifte. Het systeem van inhouding aan de bron van de 10% is hier immers niet mogelijk.
Voor de ondernemer
Wanneer een aandeelhouder een aanmerkelijk belang heeft in de vennootschap waarvan hij aandelen verkoopt, zullen de regels inzake meerwaardebelasting verschillen van de standaardregeling. Met deze afwijkende regeling beoogt men ‘eigenaars’ van (familiale) vennootschappen (die vaak door henzelf of familieleden uit een vorige generatie werden opgericht) minder streng te behandelen en wil men de ondernemingszin van deze ‘aandeelhouders-ondernemers’ niet fnuiken.
Een ‘aanmerkelijk belang’ wordt daarbij gedefinieerd als een participatie van minstens 20%. Er zou enkel rekening worden gehouden met de participatie die de aandeelhouder zelf en in persoonlijke naam aanhoudt. Van eerdere geruchten dat voor het bepalen van de minimumdrempel van 20% ook rekening zou mogen worden gehouden met aandelen die door familieleden worden aangehouden of van onrechtstreeks aangehouden aandelen (bijvoorbeeld via een managementvennootschap) is dus geen sprake meer. Bovendien gebeurt de beoordeling van de participatievoorwaarde van 20% op het ogenblik van de transactie zelf. Het volstaat dus niet dat je op enig tijdstip in het (recent) verleden een participatie van 20% hebt gehad. Enkel de situatie op het ogenblik van verkoop is bepalend. Wie niet aan de minimumdrempel van 20% komt, maar bijvoorbeeld slechts 19% van de aandelen van een vennootschap bezit, kan evenmin rekenen op een ‘overgangsregeling’ en valt meteen terug op het ‘standaardregime’ van 10% belasting en een voetvrijstelling van 10.000 euro.
Wie wel voldoet aan de voorwaarde zal bij de realisatie van een meerwaarde genieten van een vrijstelling ten belope van een eerste schijf van 1.000.000 euro. Meerwaarden die hoger oplopen, worden belast aan een getrapt tarief (1,25% tot 2.500.000 euro; 2,5% tot 5.000.000 euro; 5% tot 10.000.000 euro; 10% vanaf 10.000.000 euro). De vrijstelling zou 1 keer gelden per periode van 5 jaar.
Het afwijkend regime is zowel van toepassing voor meerwaarden op aandelen van beursgenoteerde als op niet-beursgenoteerde vennootschappen. Voor niet-beursgenoteerde vennootschappen stelt zich uiteraard de vraag naar de ‘beginwaarde’ van de aandelen (de ‘foto’ op 31 december 2025). Om deze waarde te bepalen wordt voorzien in een aantal mogelijkheden. Als in 2025 een effectieve transactie heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld een verkoop van aandelen), kan de waarde die bij deze transactie werd gehanteerd als referentiewaarde worden gebruikt. In andere gevallen kan gebruik worden gemaakt van een gestandaardiseerde waarderingsmethode (4 keer ebitda, verhoogd met het eigen vermogen). Daarnaast kun je ook een gedetailleerde waardebepaling laten maken door een revisor of een gecertificeerd accountant. De belastingplichtige zou het recht hebben om te kiezen voor de methode die de hoogste waardering oplevert. De fiscus heeft echter de mogelijkheid om de waarde te betwisten.
De regeling beperkt zich voor alle duidelijkheid niet tot aandelen van exploitatievennootschappen. Ze is dus principieel ook van toepassing wanneer meerwaarden worden gerealiseerd bij de verkoop van aandelen van bijvoorbeeld een patrimoniumvennootschap, een managementvennootschap of een holdingvennootschap.
De invoering van een meerwaardebelasting op financiële activa verandert uiteindelijk niets aan de basisvoorwaarde dat de geviseerde transacties nog steeds dienen te passen binnen het normaal beheer van een privaat vermogen. ‘Normaal beheer’ wordt daarbij klassiek omschreven als ‘daden die een voorzichtig en redelijk persoon verricht voor het dagelijkse beheer, maar tevens met het oog op het winstgevend maken, de tegeldemaking en de wederbelegging van bestanddelen van zijn vermogen’.
Als transacties niet binnen dit kader van normaal beheer vallen (en er dus sprake is van ‘abnormaal beheer’), zal de gerealiseerde meerwaarde als een divers inkomen worden beschouwd en onderhevig zijn aan een tarief van 33% (+ aanvullende gemeentebelasting). De vraag of een transactie al dan niet kadert binnen normaal beheer is uiteraard een feitenkwestie, waarover finaal enkel een rechter kan beslissen.
In de rechtspraak worden diverse criteria gehanteerd om te oordelen of de realisatie van een meerwaarde tot het normaal beheer van een privévermogen behoort. Een van de geviseerde transacties betreft ‘speculatie’. Sommige houders van cryptomunten bijvoorbeeld die hadden gehoopt dat de invoering van een solidariteitsbijdrage van 10% hen zou vrijwaren van de mogelijke toepassing van een taxatie van 33% (+aanvullende gemeentebelasting) op hun meerwaarde, vissen hiermee dus potentieel achter het net.
Een ander bekend voorbeeld van mogelijk ‘abnormaal beheer’ betreft de zogenaamde ‘interne meerwaarde’. Bij dergelijke transactie verkoopt een aandeelhouder-natuurlijke persoon zijn aandelen met meerwaarde aan een andere door hem opgerichte of (rechtstreeks of onrechtstreeks) gecontroleerde vennootschap (holding). De fiscus (en de minister van financiën) meende dat in dergelijke situatie van normaal beheer geen sprake was. Gezien het oordeel over het normaal karakter echter enkel door de feitenrechter kan worden gemaakt, is de rechtspraak hierover minder eensluidend.
De regeling rond ‘interne meerwaarde’ wordt nu aangescherpt en in de wetgeving verankerd. Wanneer een aandeelhouder aandelen verkoopt aan een vennootschap waarin hij controle uitoefent (mogelijk alleen of samen met familieleden), zal een afzonderlijke heffing van 33% op de meerwaarde van toepassing zijn.
Meerwaarden die worden gerealiseerd bij de inbreng van aandelen in een holdingvennootschap blijven wel vrijgesteld van belasting. Bij de inbreng van aandelen is er vandaag immers al een specifieke regeling van toepassing, waarbij het fiscaal kapitaal van de vennootschap die de inbreng geniet, beperkt wordt tot aanschaffingswaarde van de ingebrachte aandelen. Het saldo van de inbreng wordt vanuit fiscaal oogpunt als een ‘belaste reserve’ beschouwd, die bij latere uitkering aan 30% roerende voorheffing onderhevig is.